Samen spelen, samen delen: als een mantra zeg je het je kind keer op keer. Toch pakt hij het schepje van een ander af en krijst ‘mijn, mijn’ als hij andermans speelgoed ziet. Waarom? En hoe ga je daarmee om? Pedagoge Emmeliek Boost van de Opvoeddesk geeft advies. “Wees geen boeman, wees de ruzie voor.”
Een voor veel ouders ongetwijfeld herkenbare scène. Twee peuters zitten naast elkaar in de zandbak. De een schept wat, nde ander rijdt een kiepwagen door het zand. De moeders die er op een bankje bij zitten lezen een tijdschrift. Voor welgeteld één minuut. Daarna klinkt gekrijs. ‘Mijn, mijn, mijn’, roept de peuter die geen aandacht meer voor zijn kiepwagen heeft en nu zijn zinnen op het schepje heeft gezet. Van lezen komt helemaal niks meer. Van het plan van de moeders om de twee peuters te leren samen te spelen evenmin.
Samen spelen vinden we belangrijk, omdat kinderen op die manier leren delen en leren geven en nemen. Maar eigenlijk is samen spelen veel meer. Dat zegt pedagoge Emmeliek Boost van de Opvoeddesk. “Een kind dat speelt brengt een plan ten uitvoer. Hij bouwt een treinbaan en brengt de trein van A naar B. Dat plan kan alleen maar groeien als hij het met een ander deelt, dus als hij met een ander kind met de treinbaan speelt.” Spelen is dus vooral sparren. “En daar wordt hij meer mens van”, zegt Emmeliek. “In het klankbord van de ander, die het plan misschien wat bijstelt of mooier maakt, ontdekt hij zichzelf, zijn eigen potentie en wat hij moeilijk vindt.” Maar samen spelen – dus samen een plan hebben – kunnen kinderen pas als ze drie of vier jaar zijn. “Pas dan kunnen ze een plan uitwerken en tegen elkaar zeggen: ‘Jij bent vader, ik ben moeder’ of ‘Zullen we…’. Dan wordt het delen, en samen een plan ten uitvoer brengen.”
Imiteren
Maar zet twee baby’s in een wipstoel bij elkaar en een prille vorm van spelen is ook al zichtbaar. “Vanaf het prille begin reageren baby’s op anderen”, vertelt Emmeliek. “Ook dat is spel. Ze wisselen blikken uit en lachen naar elkaar. De één trappelt met zijn voeten, de ander doet het na. Het is nog geen samenspel, maar ze reageren wel op elkaar. Heel belangrijk. Een kind dat al jong contact maakt met leeftijdgenoten, ontwikkelt zich sneller.” Gaandeweg wordt een kind motorisch zelfstandiger en groeit het bewustzijn dat hij zelf los van anderen een eigen persoon is. “In het van je weg kruipen of naar iets toe kunnen kruipen, ontdekt je kind: ‘Dat doe ik zelf.’ Vooral als hij eenmaal loopt, is het graaien en maaien”, zegt Emmeliek.“ Dan begint het ‘mijn, mijn, mijn’. Een belangrijke mijlpaal. Dat ‘mijn’ moet een kind eerst verkennen, voordat hij kan gaan delen.” Dus eigenen veel dreumesen zich alles toe wat ze op hun verkenningstocht tegenkomen. De stoel, het lepeltje, de prullenbak en andermans speelgoed: alles is van hem. “In zijn brein is het heel vanzelfsprekend dat wat hij vasthoudt ook van hem is.” Ook dat is spelen.
“Door een voorwerp te mogen uittesten, ontdekt een kind alle eigenschappen ervan. Ook dat is weer dat klankbord: wie ben ik, hoe sterk en groot ben ik ten opzichte van de prullenmand? O, als ik me eraan optrek, dan vallen we allebei om.” Wat Emmeliek betreft is speelgoed in de fase van een tot drie jaar dan ook eigenlijk overbodig. “De prullenbak, de lepels, een afwasteil, lege doosjes: dat is hét speelgoed. De dagelijkse dingen, de wereld om het kind heen is het spel.” Handje helpen Maar kun je die ontwikkeling niet een handje helpen en je kind helpen al wat eerder een stukje socialer te worden? Lastig, aldus Emmeliek. “Zeker tot zijn tweede jaar is het voor een kind echt moeilijk om te delen, al kun je proberen het hem in kleine stapjes te leren. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: ‘Die auto is van Pieter. Je mag hem ook even vasthouden, goed zo: nu geven we de auto weer terug aan Pieter.’” En die zandbakscène, het gekrijs om een schepje, hoe ga je daar mee om? “Ga gerust in het park zitten, maar weet dat het niet lang goed zal gaan. Van jonge kinderen kun je nu eenmaal niet verwachten dat ze lang samen zonder ruzie kunnen spelen. Er komt een moment waarop een van de twee het idee krijgt dat het schepje van hem is.” Wees proactief, luidt Emmelieks advies. Wees de ruzie voor. “Leid het spel zo in banen dat ze verder kunnen.” Hoe? “Bevestig regelmatig dat ze zo leuk bezig zijn. Zeg: ‘Wat leuk dat jij een kasteel bouwt.’ En: ‘Wat maak jij een diepe kuil met je schep.’ Door te verwoorden wat ze doen, ondersteun je hun spel en voorkom je dat ze gaan graaien en maaien.”
Balans vinden
Het verwoorden van wat kinderen doen komt overigens bij veel meer situaties van pas dan tijdens het spelen. Het is volgens Emmeliek dé manier om de balans te vinden tussen aandacht voor de kinderen en voor je eigen dingen. “Als je verwoordt wat kinderen doen, blijven zij én jij langer bezig. Het versterkt hun concentratie en jij bent niet de boeman, maar degene die de voorwaarden schept om het leuk te hebben.” Emmeliek vergelijkt het met volwassenen onder elkaar. “Ook dan volg je het gesprek en zeg je hoe leuk je het vindt om iemand weer te zien. Daarmee bevestig je de goede sfeer en koers je aan op een gezellige avond.” En als je kind dan tussen de drie en vier jaar is, en hij eigenlijk al zou moeten kunnen delen, maar nog steeds moeite heeft om zijn tractor in de handen van een ander kind te zien? “Als ouder heb je inderdaad de uitdaging om ervoor te zorgen dat hij straks kan delen. De aandacht van de juf, de materialen op school. Maar het is geen wet dat hij dat moet kunnen als hij drie-en-een-half is. Of dat hij dan meteen álles moet kunnen delen. Misschien wil hij best zijn knuffel delen, en is zijn tractor nu heilig. Laat dat dan even zo. Er komt een moment dat hij die ook met een ander deelt.” Successen behalen Emmelieks advies: “Het gaat er niet om dat je kind alles moet kunnen delen. Zijn tractor betekent veel voor hem, in zijn ogen is hij – denk ik – de baas als hij achter het stuur zit. Dat gunt hij misschien zijn driejarige vriendje niet. Bovendien is het ook niet logisch om te verwachten dat je je lievelingspullen deelt. Zou jij als volwassene meteen je lievelingstennisracket uitlenen als iemand het vroeg? Zoek samen het speelgoed uit dat hij makkelijker kan afstaan. Het helpt ook als je direct verwoordt wat het andere kind met zijn speelgoed doet, misschien wel iets anders dan wat jouw kind er zelf meestal mee doet. “En dat raakt eerder de échte boodschap die je wilt meegeven als het om delen gaat. Dat delen geen verlies betekent maar juist verrijkend is. Dat je door samen te spelen en speelgoed te delen, ontdekt wie je zelf bent en de kwaliteiten van de ander en het spel zo afstemt dat een ieder aan zijn trekken komt. ”