Op het eerste gezicht lijkt spelen niet meer dan een aangenaam tijdverdrijf, maar spelen is zoveel meer. Door te spelen bereiden kinderen zich namelijk voor op het grote-mensen-leven.
Pedagoog en filosoof Martin Valenkamp heeft kastwanden vol met boeken, maar dé definitie van spelen kent hij niet. “Spelen is eigenlijk oefening in leven en oefening om groot te worden,” stelt Valenkamp. “Als je naar dieren kijkt dan is snel duidelijk dat ze door te spelen de dingen leren die ze in het latere leven nodig hebben, zoals jagen, luisteren, stoeien en bijten. Bij kleine kinderen zie je duidelijk dat ze plezier hebben in het spel. Opa moet steeds weer hetzelfde spelletje doen. Katten kunnen oneindig hetzelfde spelletje doen, maar het is de vraag of ze er, net als de mens, ook plezier in hebben. “Wat in ieder geval wel zeker is, is dat spelen behoort tot de basale behoeften van de mens. Net zoals de mens behoefte heeft aan eten, een dak boven het hoofd en behoefte heeft om over dingen na te kunnen denken, zo heeft de mens ook behoefte aan spelen. Van de pedagogiek heb ik geleerd dat het de mens schaadt als hij niet speelt.”
Kerntalenten
Als Valenkamp over spelen praat, dan heeft hij het over spelen in de ruimste zin des woords: spelen met gekocht speelgoed, spelen met mogelijkheden, begrijpen hoe dingen in elkaar zitten, maar ook Wordfeud spelen en met een stok in het zand peuren. Ieder mens heeft zijn eigen capaciteiten en die zal hij gebruiken als hij speelt. Dat is ook de reden dat het ene kind liever voetbalt, terwijl het andere liever een puzzel maakt. Valenkamp: “Ik heb vorig jaar een onderzoek gedaan op basis van de bevindingen van de Belgische beroepsadviseuse Daniëlle Krekels.
Zij zegt dat je aan het spelende kind kunt zien, welke ‘kerntalenten’ het heeft. Zo kun je ongeveer nagaan in welk beroep hij het best tot zijn recht komt. Ik heb een enquête onder mijn vrienden verspreid, daarin heb ik gevraagd met welk speelgoed zij het liefst speelden toen zij jong waren. In acht van de tien gevallen bleek er een duidelijk verband te zijn tussen hun voorkeur voor bepaald speelgoed en hun uiteindelijke beroepskeuze.” Maar zo zegt de spel-deskundige die relatie is niet direct. Je kunt geen directe lijn trekken tussen de speelgoedvoorkeuren en het latere beroep. Anders gezegd: als een kind graag met treinen speelt zal het niet per definitie op de trein of zelfs maar in de techniek gaan werken. “Als je een stelsel van spoorbanen gaat aanleggen, moet je kunnen organiseren. Zeker als je broer en zus meedoen. Een kind dat restaurantje speelt, is niet altijd voorbestemd om kok te worden. Dat duidt vooral op creativiteit, inlevingsvermogen en organisatietalent. Het is trouwens moeilijk om daar zonder verdere achtergrondkennis uitspraken over te doen. Ik ken ook kinderen die alleen maar de werkelijkheid na konden bootsen. Als zij restaurantje zouden spelen, dan zouden ze dat letterlijk doen, elke keer weer. Dat duidt dan weer op fantasieloosheid en onzekerheid.”
Oogkleppen
Als ouder wil je natuurlijk graag dat je kind een mooie en gelukkige carrière tegemoet gaat. Kun je wat dat betreft wel objectief naar het spelgedrag van je kind kijken? Martin Valenkamp knikt. “Wat belangrijk is, is dat je kijkt naar wat je kind zelf kiest. Dat kun je doen tot aan de puberteit. Kinderen vanaf vier jaar weten steeds beter wat voor speelgoed ze willen, nog maar een klein deel luistert naar de mening van volwassenen. Op de puberleeftijd gaan kinderen dingen doen die helemaal niet passen bij wie ze zijn, maar die passen bij wat de ‘peergroup’ van ze vraagt. Pubers van nu willen allemaal een mobiele telefoon omdat je er niet bij hoort als je er geen hebt.” Volgens Martin Valenkamp is de gemiddelde speelgoedkast thuis lang niet altijd representatief voor de spelvoorkeuren van het kind. Dat bleek eens te meer toen hij stage ging lopen bij de grootste speelgoedwinkel van Nederland. “Volgens mijn eigen onderzoek kijken ouders vaak niet zo goed naar wat hun kinderen willen. Zij kopen speelgoed vanuit een pedagogisch ideaal.
Er bleek een groot verschil te zitten tussen wat ouders geven voor Sinterklaas en wat kinderen vragen. Op zich is daar niets mis mee, maar ik zie dat ouders vaak vanuit pedagogische idealen naar kinderen kijken, zonder dat zij zich afvragen of dat kind echt is wie zij denken dat het is. In de speelgoedwinkel lopen vaders vaak direct naar de meccanodozen, de spoortreinen en de elektronische spelletjes. Mannen kopen nogal eens nostalgie en stoerheid. Moeders proberen hun pedagogische idealen te realiseren en kiezen voor ‘verantwoord’ speelgoed. Let wel, ik heb niets tegen pedagogische idealen, integendeel, maar idealen kunnen als oogkleppen werken en maken dat we niet altijd zien of die idealen ook recht doen aan wie hun kind is. Wie goed kijkt naar zijn spelende kind, krijgt de kans om zijn kind beter te leren kennen en om zijn vaardigheden te stimuleren.”
Speelgoedgeweer
Huh? Bedoelt Martin Valenkamp dat ouders hun kinderen tóch die emmer met Smurfensnot moeten gunnen of dat levensechte speelgoed geweer? Zelfs als ze daar niet achter staan. Valenkamp: “Ik denk niet in zwart-wit. Als je kind komt aanlopen met een namaakgeweer, dan vind ik niet dat je dat zondermeer moet verbieden. Je hoort daar als ouder een gesprek over te hebben: ‘Waarom wil je dit zo graag hebben? Laat eens zien wat je er allemaal mee kunt. Weet je wat er in het echt mee gebeurt?’ Veel ouders zijn bang dat hun kinderen door speelgoedwapens en gewelddadige spelletjes op verkeerde gedachten worden gebracht. Uit onderzoek blijkt echter dat kinderen heel goed onderscheid kunnen maken tussen de werkelijkheid en de virtuele wereld. Kinderen die dat niet kunnen, hebben vaak al een psychische afwijking.” “Van de gamers is twee procent verslaafd en van die twee procent is ruim de helft psychiatrisch patiënt. Als je ze elke dag straten zou laten vegen dan zouden ze daar ook aan verslaafd raken. Iemand die geen psychiatrische problemen heeft, zal geen mensen gaan neerschieten omdat hij toevallig een speelgoedgeweer heeft gehad. Wat opvalt aan mensen met een verslaving is dat zij nooit praten over waaraan zij verslaafd zijn. Als je kind nooit praat over wat hij op zijn computer doet of met zijn spelletjes doet dan moet er bij ouders een lampje gaan branden.”
Uitgekeken
Namaakgeweren en computerspelletjes zijn dus bespreekbaar, maar wat doe je met die afgrijselijke pop waarvan je weet dat die over twee weken onderin de kast ligt? “Daar heb je een punt. Goed speelgoed moet aan een aantal kenmerken voldoen. Zo moet het in ieder geval langer bruikbaar zijn en op meerdere manieren bruikbaar zijn. Speelgoed dat maar één functie heeft, is op den duur niet meer aantrekkelijk. Stel dat je met Lego alleen maar een specifieke toren mocht bouwen volgens de tekening, dan weet ik zeker dat veel kinderen het niet meer zouden pakken. Het vervelende is dat je vaak van tevoren niet weet hoe snel je ergens op uitgekeken bent. In mijn enquête over Sinterklaascadeaus heb ik gevraagd hoe lang kinderen met het gekregen speelgoed speelden. Tot mijn grote schrik gaf vijftig procent van de kinderen aan dat ze niet meer wisten dat ze het speelgoed hadden waar ik vragen over stelde.” Martin Valenkamp vervolgt: “Toen ik in die speelgoedwinkel stage liep, vroeg de bedrijfsleider waarom het kinderboek van het jaar zoveel meer aandacht krijgt dan het speelgoed van het jaar. Dat was een goede vraag. Ik begrijp het eigenlijk niet goed: spelen is zo belangrijk. Het kind ontwikkelt door te spelen alle denkbare vaardigheden, zoals motorische, cognitieve en sociale vaardigheden. Ze leren tactisch denken, ze leren van oorzaak en gevolg en over zaken als geduldig of diplomatiek zijn. Dat zijn allemaal dingen die later in het leven van pas kunnen komen.”
>>Lees meer over de invloed van speelgoed op de latere beroepskeuze.