Rond hun derde jaar komen kinderen in een fase dat ze de werkelijkheid niet meer van hun fantasie kunnen onderscheiden. Ze zijn bang voor krokodillen onder hun bed, gordijnen die op reuzen lijken, ze vrezen leeg te bloeden als ze een klein wondje hebben en als ze niet oppassen worden ze ook nog ‘ns opgezogen door de stofzuiger. Die angsten zouden nog overkomelijk zijn als je kind zich ervan zou laten overtuigen dat een krokodil niet op de derde verdieping van een flat kan komen en al helemaal niet onder een kinderbed past en dat de slang van de stofzuiger veel te smal is om een heel kind op te zuigen. Nou, mooi niet. Dat alles heeft te maken met de verstandelijke ontwikkeling van je kind. Kinderen van drie denken ‘Wat ik zie is waar’ en ‘Wat ik niet zie is niet waar’. En ze geloven ook: ‘Wat ik denk is waar’. Op die leeftijd kunnen kinderen zich nog niet goed een voorstelling van dingen maken. Als een kind van drie op de schommel wil, is de kans groot dat hij een ander kind zomaar van die schommel duwt. Niet omdat hij dat kind pijn wil doen, maar gewoon omdat hij op die schommel wil. Als je hem dan op zijn kop geeft, doet hij het de volgende keer waarschijnlijk niet weer. Niet omdat hij begrepen heeft dat hij een ander kind pijn doet, maar omdat jij dan weer boos op hem wordt. Als je zo in het leven staat, kun je je voorstellen dat de gedachte aan een grote krokodil onder je bed óók heel echt wordt.
